Otto Dix
In 1914, op dat moment was hij leerling aan de School voor Schone Kunsten in Düsseldorf, gaat Otto Dix op 24- jarige leeftijd in dienst bij de Duitse troepen aan het westfront.
Als meester van het expressionisme creërde hij tussen 1920 en 1924, onder invloed van Grosz, een œuvre waarin hij, gebruikmakend van een pathetische, geweldadige stijl, zijn anti-miliatarisme, zijn haat tegenover de oorlog kenbaar maakt.
De 50 etsen die u kan zien in l’Historial zijn samengebracht in één van de zeldzame complete koffers van de serie Der Krieg (de Oorlog) : de autodafes van de nazis hebben bijna de volledige collectie van de 70 exemplaren die in 1924 door Karl Nierenhof in Berlijn uitgeven werden, laten verdwijnen.
Deze cyclus, geïnspireerd door de ‘verschrikkingen van de oorlog » van Goya, beantwoordt aan de noodzaak om de meegemaakte gruwelijkheden te vergeten : « het feit is dat men als men jong is, ondanks alles, niet beseft dat men diep getekend is. Jarenlang, minstens 10 jaar lang, droomde ik dat ik doorheen vervallen huizen moest kruipen (echt waar), doorheen gangen, waardoor ik nauwelijks kon passeren. De ruïnes waren altijd sterk aanwezig in mijn dromen … »
De etsen brengen ons doorheen macabere thema’s van een afschuwelijke dagelijkse chroniek. Thema’s van lichamelijke vernieling, vervorming en verminking baden in een clair-obscur omringd door een apocalyptisch beeld. Een groot deel van deze scenes waarin de objectieve doodswanhoop zich weerspiegelt situeert zich in de Somme of in Picardië, het gebied waar Otto Dix heeft gevochten.
Otto Dix toont geen enkel respect voor de strijders, zijn ex-kameraden. In plaats van de heldhaftigheid te verheerlijken , klaagt hij de verwoestende onmenselijkheid aan. De artiest getuigt onophoudelijk van de effecten van de oorlog op de mens, de natuur, het patrimonium. Wanneer hij in 1933 door de nazi-autoriteiten uit zijn post als professor aan de Academie van Dresden wordt ontzet, ziet hij zijn werken verschijnen op een tentoonstelling van « ontaarde kunsten » (Entartete Kunst). Ze zijn bovendien gedeeltelijk vernield. Vanaf 1935 wordt hij verbannen naar Zwitserland, waar hij zich voortaan wijdt aan religieuze thema’s.