6 - Zesde deel De afwikkeling van de oorlog© Inv.nr : 4 UNF 60.2. Coll. Historial de la Grande Guerre – Péronne(Somme). Foto Yazid Medmoun – Revolutionaire pet. Het uniform van de Duitse infanteriesoldaten en -onderofficieren had een pet zonder vizier met bies en rode band. Om deze onderdelen te verbergen kwam tijdens het conflict een band in zwang die hier overheen werd gedragen. Vanaf 1897 werden twee kokardes opgenaaid aan de voorkant van het hoofddeksel: één in de kleuren van de statenbond en een andere op het bovenste deel, in de kleuren van het Rijk. Op deze pet uit de revolutionaire periode werd deze kokarde bedekt met een stuk rood laken. Tijdens de Grote Oorlog werden de keizerlijke kleuren zwart-wit-rood, aangenomen in de grondwet van de Noord-Duitse Bond van 25 juni 1867 en vervolgens onder het Keizerrijk, algemeen erkend als de nationale en volkskleuren. De revoluties van 1918, de troonsafstand van Wilhelm II en de val van het Keizerrijk leidden tot een fel conflict over de vlag. De communistische minderheid eiste de rode vlag op. Maar in het conflict stonden vooral de voorstanders van de democratische kleuren, het zwart, rood en goud van 1848, tegenover degenen die wilden dat de oude kleuren in stand bleven. Uiteindelijk werd een compromis bereikt, dat typerend was voor de verdeeldheid die de jonge republiek ondermijnde: de nationale vlag werd zwart, rood en goud, maar de scheepsvlag behield de kleuren die eerder door Bismarck waren opgelegd. Er werden talloze straatgevechten uitgevochten over de vlaggen met concurrerende kleuren.© Inv.nr : 15 FI 716. Coll. Historial de la Grande Guerre – Péronne(Somme). Foto Yazid Medmoun – Engels-Amerikaans borduurwerk “Victory”. De met de hand geborduurde ansichtkaart met daarop de zegenvierende alliantie tussen Frankrijk en de Verenigde Staten was een ogenschijnlijk bescheiden luxevoorwerp. Een voorwerp dat veelzeggender was dan op het eerste gezicht lijkt: het woord “Victory” met daarboven de gekruiste vlaggen van de twee geallieerden liet zoveel hoop doorschemeren in 1918.© Inv.nr : 24 ART 10.1. Coll. Historial de la Grande Guerre – Péronne(Somme). Foto Yazid Medmoun – Borduurwerk Franse gevangene: “thuiskomst”, van dezelfde hand als het borduurwerk in het kamp van Mumsdorf (zie vijfde deel). Ditmaal heeft hij in 1918 voorgesteld hoe de “terugkeer thuis” van de “balling”, dat wil zeggen hijzelf, was. Een geïdealiseerde terugkeer: het plattelandshuis, zijn vrouw die op hem toesnelt, zijn jonge dochtertje die hij vier jaar niet heeft gezien maar die haar vader toch herkent en op hem afrent. Een naïeve idealisering van een kleurrijke thuiskomst die in contrast staat met zoveel “echte thuiskomsten”, eindeloos veel moeilijker.© Inv.nr : 14 MED 12.3. Coll. Historial de la Grande Guerre – Péronne(Somme). Foto Yazid Medmoun – Engelse vlag “Welcome Home”. Welkomstvlag voor Britse soldaten, die niet op basis van klasse of aantal dienstjaren (zoals in Frankrijk) gedemobiliseerd werden, maar op basis van beroep en van de vereisten om het land weer op de been te helpen. Deze twee simpele woorden vertellen de gedemobiliseerde soldaten wel dat het thuisfront ze niet vergeten heeft en dat ze er weer hun plaats zullen vinden, maar ze drukken niet uit waar deze soldaten het meest naar uitkeken: de erkenning van het “Home Front”.© Inv.nr : 15 JOJ 16.1. Coll. Historial de la Grande Guerre – Péronne(Somme). Foto Yazid Medmoun – Ganzenbord van de overwinning. Tijdens het conflict werden vele ganzenspelen vervaardigd die direct met de “actualiteit” van de oorlog te maken hadden. Dit spel, zoals zijn naam en de laatste velden van het spel aangeven, is getekend en uitgegeven na de definitieve overwinning en de ondertekening van het Verdrag van Versailles. De weg tot aan het laatste veld geeft perfect uitdrukking aan de Franse lezing van de Grote Oorlog.© Inv.nr : 1 UNF 66.2. Coll. Historial de la Grande Guerre – Péronne(Somme). Foto Yazid Medmoun – Helm van het Duitse vrijkorps – Stahlhelm. In het voorjaar van 1920 braken gewelddadige confrontaties uit tussen de troepen van het Rode Ruhr-Leger – gevormd om weerstand te bieden tegen de putsch van Kapp op 13 maart 1920 en die probeerden de macht te grijpen – en de eenheden van de Reichswehr waaronder zich meerdere vrijkorpseenheden gemengd hadden, die een paar weken daarvoor hadden getracht Friedrich Ebert ten val te brengen. Deze stalen helm, met een witte pijl zoals gebruikelijk was in de vrijkorpsen, die dergelijke insignes gebruikten om elkaar te identificeren, werd tijdens deze gevechten gedragen. Als symbool van de ervaring van het front werd de Stahlhelm in de nasleep van de revolutie en de nederlaag het symbool van de paramilitaire en politieke organisaties van conservatief rechts en extreem rechts. Het zwarte, witte en rode ripsen lint, de twee oorlogskruizen en de medaille voor de viering van de bevrijding van Keulen op 26 maart 1926 – de kathedraal en de Rijn zijn duidelijk te herkennen – maken dit bijzondere exemplaar tot een overblijfsel van het, in de beleving van de vrijwilligers van het Vrijkorps, onmogelijke einde van de oorlog. De gekozen kleuren duiden erop dat ze de nieuwe republikeinse en democratische orde afwezen. De verwijzing naar 1813, in het ijzeren kruis van bruine messing, plaatst de gewapende actie in de denkbeeldige continuïteit van de bevrijdingsoorlogen, maar ditmaal is de vijand een binnenlandse vijand. Tot slot moet de verwijzing naar de bevrijding van Keulen natuurlijk geïnterpreteerd worden in de context van die tijd, toen het Ruhrgebied geëvacueerd werd. Het heeft een dubbele betekenis, het is zowel nationaal als gericht tegen het Verdrag van Versailles. .© Coll. Historial de la Grande Guerre – Péronne(Somme). Foto Yazid Medmoun – Duitse anti-Franse medailles – GOETZ Karl Xaver. (1875-1950). Een serie van acht medailles, geslagen in 1920. Acht kreten van woede tegen de Franse bezetting in Rijnland. Acht racistische en obscene protesten tegen de aanwezigheid van Afrikaanse soldaten afkomstig uit de Franse koloniën en tegen de verkrachting van de Duitse vrouwen die hier zogenaamd het gevolg van was. Haat tegen de oorlog, na de oorlog.© Inv.nr : 23 ECO 813.2. Coll. Historial de la Grande Guerre – Péronne(Somme). Foto Yazid Medmoun – Duitse rantsoenkaarten. Direct vanaf de eerste maanden van het conflict stonden honger en ontberingen centraal in de oorlogservaring van de Duitse burgers. Op 22 februari 1915 hadden Berlijn en nabijgelegen gemeenten voor het eerst de broodkaart geïntroduceerd. De landbouwproductie was namelijk abrupt gedaald want het ontbrak aan mannen, paarden en mest, en de blokkade had Duitsland afgesneden van de buitenlandse markten die het land één vijfde van zijn levensmiddelen verschaften. In 1916 was de vleesratio van de burgers met twee derde geslonken en de broodratio met de helft, de gerantsoeneerde producten waren bovendien moeilijk te verkrijgen en van slechte voedingskwaliteit. Terwijl de zwarte markt floreerde, hadden vrouwen, kinderen en ouderen urenlang in de rij gestaan: De “Polonaises”, zoals ze in Berlijn genoemd werden, waren de smeltkroes van sociaal protest geworden, en het onvermogen van de staat om burgers van voedsel te voorzien had zijn legitimiteit ondermijnd. Het jaar 1917-1918, de “raapwinter”, was een dramatisch keerpunt: de ineenstorting van de aardappel- en melkproductie had honger tot een dagelijkse ervaring gemaakt en ongeveer 750.000 burgerdoden waren te wijten aan ondervoeding en de gevolgen daarvan. In tegenstelling tot de hoop van de hongerdemonstranten (“Brood en Vrede”), slaagde de vrede er echter niet in om de schappen in Duitsland te vullen en bleven rantsoenbonnen verplicht om brood, melk, vlees, kolen en kleding te kopen. In de hoofdstad bleef de broodkaart gehandhaafd tot 1923. TERUG NAAR DE ENCYCLOPEDIE