De frontlinies in kaart

1914 De bewegingsoorlog in Europa

Toen in augustus 1914 de oorlog uitbrak, voerden de Generale Staven de plannen uit waar al zeer lang aan gewerkt was.
Aan het westfront faalde het Franse offensief in de Elzas en in Lotharingen (het “Plan 17”). Ondertussen trok het grootste deel van de Duitse strijdkrachten door België, volgens het Schlieffenplan. Hun opmars werd tussen 6 en 9 september een halt toegeroepen aan de Marne en het front stabiliseerde zich in december van de Zwitserse grens tot aan de Noordzee.

In het oosten vielen de Russen al vanaf 18 augustus in Oost-Pruisen aan, maar één van hun legers werd verslagen bij Tannenberg en het andere werd teruggedreven. Ze vielen wel Galicië binnen en stopten het Turkse offensief in de Kaukasus.

Aan de Donau sloegen de Serviërs tegen alle verwachtingen in de Oostenrijks-Hongaarse troepen af en bevrijdden Belgrado.

In slechts vier maanden tijd werden alle strategische prognoses ontkracht.

1914 Het Duitse offensief aan het Westfront

Vanaf 7 augustus vielen de Fransen in de Elzas en Lotharingen aan en vervolgens in de Ardennen. Al deze pogingen liepen op een mislukking uit, omdat de Duitse strijdkrachten en hun vuurkracht in deze gebieden waren onderschat.

Maar het grote Duitse offensief speelde zich meer in het Noorden af. Hun troepen trokken door België, ondanks het verzet van Luik (4-16 augustus), en bedreigden de noordgrens van Frankrijk, terwijl de Belgen zich terugtrokken in Antwerpen. De Frans-Britse troepen slaagden er enkel in de Duitse opmars te vertragen, eerst aan de Sambre (Slag bij Charleroi), daarna bij Le Cateau en Guise. De Aisne en daarna de Marne werden overgestoken. Parijs lag binnen het bereik van de Duitsers.

Maar deze geforceerde mars putte de Duitse infanteristen uit. Bovendien had generaal Joffre van deze weken van terugtrekking geprofiteerd om een groot aantal generaals te vervangen en verse troepen van de Vogezen naar Champagne over te brengen. Begin september waren de Geallieerden klaar voor het tegenoffensief.

1914 Stabilisering van het Westfront

Het Frans-Duitse front stabiliseerde zich begin september op de bergkammen van de Vogezen.

In Champagne vielen de Geallieerden vanaf 6 september de Duitse rechtervleugel vanuit de flank aan en rukten de vijandelijke positie uiteen (Slag bij de Marne, 6-9 september). De Duitsers waren gedwongen zich terug te trekken, maar namen stelling op de heuvels boven de Aisne, waar ze loopgraven aanlegden. Na nutteloze aanvallen groeven de Geallieerden hun eigen verdedigingsloopgraven.

Ten noordwesten van Compiègne bleef het terrein vrij. Vanaf 13 september trachten Geallieerden en Duitsers beiden om elkaars flanken heen te trekken (“race naar de zee”). Door de gevechten die woedden aan de Somme, bij Arras en aan de IJzer werd het front verlengd tot aan de Noordzee.

Eind 1914 lagen over een afstand van 750 kilometer de Duitse en geallieerde loopgraven tegenover elkaar. Het was het begin van een nieuw soort oorlog. Ondanks alle offensieve pogingen duurde de positieoorlog aan het westfront voort tot het voorjaar van 1918.

1915-1916 Stabilisering in het Westen, bewegingsoorlog in het Oosten

In 1915 probeerden de legerleidingen het hele jaar lang weer terug in de aanval te gaan aan het westfront. De verschrikkelijke gevechten bij Ieper, Artois en Champagne leverden nauwelijks resultaat op, maar brachten wel enorme verliezen aan mensenlevens met zich mee. De grote veldslagen van 1916, Verdun en de Somme, waren eveneens nutteloos en kostten vele levens.

Terwijl ze diep uit hun eigen mensenvoorraad putten, trachtten de oorlogvoerende landen hun allianties uit breiden om het relatieve evenwicht van de strijdkrachten te breken. Na Turkije (oktober 1914) sloten Italië (mei 1915), Bulgarije (oktober 1915) en Roemenië (augustus 1916) zich bij één van beide kampen aan.

Maar dit was alleen voelbaar aan het Oostfront en het Balkanfront. De landing op de Dardanellen door Britse strijdkrachten en Australische en Nieuw-Zeelandse eenheden van de ANZAC liep uit op een nederlaag die vele levens kostte. In Salonika slaagden de Geallieerden er slechts in een secundair front te vormen.
Terwijl de Italiaanse en Oostenrijks-Hongaarse troepen pas op de plaats maakten in de Alpen, bezweken Servië en Roemenië onder het geweld van de Centrale Mogendheden en weken de Russen 400 kilometer terug, zonder evenwel een beslissende nederlaag te lijden.

1916 Verdun en de Somme

Na de grote confrontaties van 1915 en vóór die van 1917 waren de slagen bij Verdun en de Somme een goede illustratie van het mislukken van de offensieve tactieken, met een slijtageslag bij Verdun en een frontale aanval in de Somme.

In december 1915 troffen de Geallieerden voorbereidingen voor de gevechten in het jaar daarna. Ze probeerden telkens een beslissende doorbraak van de Duitse linies teweeg te brengen. Ze kozen daarbij de Somme als belangrijkste strijdtoneel. Het grote offensief in dit gebied moest gecombineerd worden met de offensieven van de Geallieerden aan het Russische en Italiaanse front.

Maar op 21 februari 1916 lanceerden de Duitsers een ongekend felle aanval op de saillant van Verdun. Het fort van Douaumont viel op de 25e, dat van Vaux op 7 juni. De Franse Generale Staf moet zijn plannen herzien: van de 330 infanterieregimenten waar ze over beschikten zouden 259 vroeg of laat in Verdun ingezet worden. Vanaf augustus weken de Duitsers terug en gaven een deel van het eerder veroverde terrein op.

Door het offensief aan de Somme waren ze namelijk gedwongen hun krachten te verdelen. Dit offensief, minder groot dan aanvankelijk gepland, werd voornamelijk geleid door de Britten en hun bondgenoten, die er van juli tot november niet in slaagden de Duitse defensies te doorbreken, maar wel een vijftigtal dorpen te heroveren. De prijs hiervoor was vreselijk hoog: op de eerste dag van de slag vielen er 60.000 gewonden en doden binnen hun gelederen.

Het was de bloedigste dag van de hele Eerste Wereldoorlog.

Alle legers bijeengeteld vielen er bij Verdun 700.000 mannen, en nog eens 1.000.000 aan de Somme, zonder dat de frontlinie meer dan een paar kilometer verschoven was.

Europa in 1917

De eerste maanden van 1917 werden niet zozeer gekenmerkt door militaire activiteiten als wel door een algemene oorlogsmoeheid van de soldaten en de crisissen die hier het gevolg van waren.

In maart stortte het tsaristische regime in. De voorlopige postrevolutionaire regering probeerde de oorlog voort te zetten maar kon niet voorkomen dat de Centrale Mogendheden verder oprukten, zij het in beperkte mate. Toen de Bolsjewisten in november naar de macht grepen, veranderde dit het probleem: in december tekende het nieuwe regime in Brest-Litosk een wapenstilstand met Duitsland.

Enkele weken eerder hadden de Italianen een rampzalige nederlaag geleden bij Caporetto, maar de Duitse en Oostenrijkse troepen slaagden er niet in de rivier de Piave over te steken.

In het westen trokken de Duitse troepen terug op de Hindenburglinie en sloegen met succes het geallieerde offensief bij de Chemin des Dames en bij Ieper af.

Het westfront in 1917

Omdat ze zich ervan bewust waren dat het moeilijk was een front van 750 kilometer, dat ver van de ravitailleringsbases af lag, vast te houden, lieten de nieuwe Duitse stafchef Hindenburg en zijn assistent Ludendorff hun troepen terugtrekken op een zorgvuldig geprepareerde versterkte linie (Hindenburglinie), waardoor de geallieerden een methodisch verwoeste regio opnieuw konden bezetten.

In april zette generaal Nivelle het offensief bij de Chemin des Dames in. Net als de voorgaande twee jaren werden er enorme menselijke verliezen geleden in vergelijking tot het heroverde gebied. Nivelle werd vervangen door Pétain, die te maken kreeg met muiterijen ten gevolge van het mislukken van het offensief. Hij slaagde erin de soldaten te kalmeren door slechts in beperkte mate te straffen en tegelijk hun leefomstandigheden te verbeteren.

In de Britse sector werd de derde slag bij Ieper of Passchendale (juli-november 1917) geleverd, maar in de modder van Vlaanderen werd evenmin belangrijke vooruitgang geboekt.

Het Duitse offensief in het voorjaar van 1918

Om een verrassingseffect teweeg te brengen had de Generale Staf afgezien van een langdurige artilleriebeschieting als voorbereiding. In plaats van massale aanvallen werd gekozen voor een tactiek van infiltrerende mobiele eenheden die de geallieerde troepen over de voet liepen. De aanval moest plaatsvinden op het punt waar de Franse en Britse legers samenkwamen, om de geallieerde positie te ontwrichten.

Het hoofdoffensief begon op 21 maart, tussen Arras en La Fère, en voor het eerst sinds 1914 werd het front doorbroken. Het geallieerde leger trok zich ontredderd terug, maar stuitte de Duitse opmars bij Montdidier. In april vond een tweede offensief plaats in de sector van Ieper, maar pas eind mei rukten de Duitsers verder op in Champagne. De Marne werd opnieuw overgestoken en Parijs was opnieuw bedreigd.

Maar het Duitse leger was aan het einde van zijn krachten en de reserves waren op. Het offensief van de laatste kans werd, van 15 t/m 17 juli, gebroken tijdens de tweede slag bij de Marne.

1918 Het tegenoffensief van de Geallieerden

Vanaf 18 juli waren de Geallieerden in staat het tegenoffensief in te zetten. De verzetshaard bij Château-Thierry werd geleidelijk aan opgeruimd, vooral door de Amerikanen. De Geallieerden kregen steeds meer overwicht in materieel (tanks, vliegtuigen, artillerie) en mannen. In augustus lanceerden de Britten het offensief aan de Somme, en in september de Amerikanen in de sector van Saint-Mihiel.

Zonder dat het Duitse leger grote nederlagen leed, was het wel steeds gedwongen terrein prijs te geven en zeer vele gevangenen achter te laten. De terugtrekking verliep in goede orde, maar het moreel onder de troepen was tot een dieptepunt gezonken. De oorlog langer voortzetten kon alleen maar op een aftocht uitlopen.

Toen op 11 november 1918 de wapenstilstand werd getekend, twee dagen na de troonsafstand van Wilhelm II, was het Franse grondgebied vrijwel volledig bevrijd.

De Duitse overwinning in het oosten

De ineenstorting van Rusland opende nieuwe perspectieven. Met het verdrag van Brest-Litovsk (maart 1918) deed Rusland afstand van al zijn westelijke provincies, van de Oekraïne tot aan Finland. De bezetting van deze gebieden immobiliseerde een deel van de strijdkrachten van de Centrale Mogendheden, maar het conflict speelde zich nu hoofdzakelijk af aan het westfront.

De massale aankomst van Amerikaanse troepen vanaf maart 1918 veranderde de krachtsverhouding, ditmaal in het voordeel van de Geallieerden. Duitsland moest dus zo snel mogelijk aanvallen.

1918 De ineenstorting van de Centrale Mogendheden

Het Duitse offensief in het voorjaar van 1918 was mislukt. De Oostenrijks-Hongaarse troepen ondergingen een vergelijkbare mislukking aan het Italiaanse front. De uitputting die Rusland fataal was geworden in 1917 verspreidde zich nu onder de Centrale Mogendheden. Militaire nederlagen gingen gepaard met interne crisissen.

Op 15 september gingen de Geallieerden over tot een offensief in de Balkan, en op 24 oktober in Italië. Na de ineenstorting van Bulgarije viel het Oostenrijks-Hongaarse leger uiteen, terwijl de landen van het keizerrijk hun onafhankelijkheid uitriepen. Turkije, tot slot, werd zowel bedreigd door de overwinning van de Geallieerden in de Balkan als door de opmars van de Britse troepen in het Nabije Oosten.

Op 29 september werd een wapenstilstand getekend met Bulgarije, op 30 oktober met Turkije, op 3 november met Oostenrijk, op 11 november met Duitsland en tot slot op 13 november met Hongarije.

De afwikkeling van het conflict

Van 1914 tot 1923 werden Europa, het Nabije-Oosten en de koloniale rijken gereorganiseerd door verdragen die in de regio Parijs werden ondertekend (waaronder het Verdrag van Versailles), ge-volgd door verdragen waarmee verschillende lokale conflicten werden beëindigd.

Duitsland zag af van Poznan en Elzas-Lotharingen, het door de overwinnaars bezette Rijnland moest worden gedemilitariseerd en de kolenmijnen van de Sarre werden voor 15 jaar overgedragen aan Frankrijk.

Oostenrijk-Hongarije verdween en Sovjet-Rusland, dat buitengesloten werd van de onderhandelingen, verloor zijn westerse provincies. Midden- en Oost-Europa bestonden nu uit, nog wel kwetsbare, natiestaten, waaronder Polen en Tsjechoslowakije, die Rusland isoleerden van de rest van Europa.

Turkije verloor zijn Arabische provincies die de Volkenbond als mandaten overdroeg aan Frankrijk en Groot-Brittannië.

Onopgeloste problemen

Duitsland werd verantwoordelijk gesteld voor de oorlog en moest grenzen accepteren waardoor vele Duitse bevolkingen buiten het Reich vielen (Danzig, Oost-Pruisen, Sudetenland in Tsjechoslowakije, Oostenrijk), zijn soevereiniteit werd beperkt en zijn militaire macht werd verzwakt.

Italië meende slecht beloond te zijn voor zijn deelname aan het conflict.

Het probleem van de nationale minderheden was niet volledig opgelost. De meeste staten hadden territoriale aanspraken op hun buren (Hongarije wilde Transsylvanië terug, waar vele Magyaren leefden) of gingen gebukt onder ernstige interne spanningen (tussen Serviërs en Kroaten in Joegoslavië).

In het Nabije Oosten wezen Arabische nationalisten de Frans-Britse overheersing en de door de Britten aangemoedigde ontwikkeling van een Joodse gemeenschap in Palestina af.